Geschiedenis van Oosterhout
Oosterhout wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1277 maar het is veel ouder. Reeds in de prehistorie lag er een keten van kleine nederzettingen op de noordrand van de Brabantse zandgronden. Veel verder naar het zuiden lag het door heide omgeven dorp Dorst. Een van deze nederzettingen, Middelwijk genaamd, groeide uit tot de kern van de huidige gemeente die bestuurd werd door een schepenbank met de schout als voorzitter. In Middelwijk stond ook de aan Sint-Jan de Doper gewijde parochiekerk die in het bezit was van de geestelijke ridderorde van de Tempeliers, later de Johannieters. De romaanse kerk werd in de 15e en begin 16e eeuw vervangen door de huidige laatgotische kerk met niet-afgebouwde toren. In 1625 werd de kerk in brand gestoken tijdens het beleg van Breda. Den Hout had een voor reizigers bestemd gasthuis dat ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog verdween. De kapellen van Dorst en Den Hout kregen aan het eind van de 18e eeuw de status van parochiekerk.
Vanaf 1321 verwierf Willem van Duivenvoorde in fasen Oosterhout. Hij heeft mogelijk gewoond op de burcht Kasteel Strijen. Dit kasteel is in 1573 door Spaanse soldaten in puin geschoten tijdens de Tachtigjarige Oorlog en daarna gesloopt. Van het kasteel rest nog een deel van een hoektoren: de Slotbossche toren. Behalve Willem en zijn nakomelingen hadden ook de heer van Breda, Hadewych van Strijen en haar nageslacht en de johannieters heerlijke rechten in Oosterhout. De kerkelijke parochie Oosterhout omvatte ook het westen van het dorp Dongen.
Rond 1580 riepen de plaatselijke bestuurders Oosterhout uit tot vrijheid. Dit had geen rechtsgevolgen maar was wel een uiting van groeiende zelfbewustzijn onder de Oosterhoutse elite.
Het Oosterhoutse Broek ten noorden van Middelwijk bestond uit beemden waar vee gevetweid werd en 's zomers werd gehooid. Boeren uit meer zuidelijk gelegen dorpen als Gilze en Alphen kochten of pachtten hier ook percelen land.
In het begin van de 17e eeuw ontstond, vanwege de aanwezigheid van geschikte leem in de grond, een uitgebreide pottenbakkersindustrie die voor de export naar Holland en Zeeland werkte. Deze bedrijfstak bloeide tot diep in de 19e eeuw. De haven maakte een goede en snelle verbinding met de steden in Holland en Zeeland mogelijk. In de zeventiende en 18e eeuw werden er verscheidene ambachtsgilden opgericht van bakkers, molenaars, schippers, slagers en bijenhouders. Er waren jaarmarkten en een weekmarkt. Bij de haven was veel vertier. Wie geen land en dus onvoldoende inkomen had ging uit werken aan de dijken in Zeeland en Zuid-Holland.
Oosterhout is bekend wegens zijn 'slotjes', kasteeltjes waarvan er nu nog vijf bestaan. In een van deze slotjes, De Blauwe Camer, wonen sinds 1647 de zusters norbertinessen van Sint-Catharinadal, nadat de zusters gedwongen waren hun klooster in Breda te verlaten. Dankzij een speciale bescherming door de prinsen van Oranje mocht Sint-Catharinadal in de Republiek blijven bestaan. Rond 1900 kwamen er twee kloosters bij waarvan de monniken en monialen uit Frankrijk de wijk hadden genomen vanwege de Franse politiek van secularisering. Het waren de benedictinessen met de Onze-Lieve-Vrouweabdij en de benedictijnen met de Sint-Paulusabdij. Deze laatste werd in 2006 gesloten waarna de gebouwen in gebruik werden genomen door de lekengemeenschap Chemin Neuf. Het gebied waarin deze drie kloosters zich bevinden wordt De Heilige Driehoek genoemd.
In 1809 kreeg Oosterhout stadsrechten van koning Lodewijk Napoleon.
Bron: Wikipedia
*De met rood gemerkte woorden zijn gelinkt met artikelen op Wikipedia